Lange tijd heeft de politiek een slagschaduw over de ZuidAfrikaanse literatuur geworpen. Het Afrikaans was bij voorbaat verdacht, omdat het onlosmakelijk met de apartheid verbonden zou zijn. Maar niets is minder waar: het is een taal die van oudsher door alle sociale en geografische grenzen breekt en die gesproken en geschreven wordt door blanken en zwarten. Het zijn juist de dichters en de verhalenvertellers die de taal levend hebben gehouden. Nu pas wordt duidelijk welke prachtige poëzie al die tijd voor ons verborgen is gebleven. Iedereen kent Breyten Breytenbach, Elisabeth Eybers en Etienne van Heerden, maar wie leest de schalkse satire van Adam Small en Boerneef, de klassieke verzen van Leipoldt en Langenhoven, de schrijnende poëzie van S.J. Pretorius en Eugéne N. Marais? Wie kent de intieme lyriek van Sheila Cussons, Olga Kirsch en Ina Rousseau, de evenknieën van Elisabeth Eybers? Wie kent jongeren als johann Johl, Loit Sóls en Gert Vlok Nel? In De Afrikoonse poézie in 1000 en enige gedichten maakt de Nederlandse lezer kennis met de beste poëzie uit een van de meest exotische windstreken van het Nederlandse taalgebied. Deze te lang veronachtzaamde dichtkunst krijgt zo de plaats die haar toekomt: in het hart van de Nederlandse letterkunde.