David Hume was een scherpzinnig criticus van de neiging tot religieus fanatisme en dogmatisme die zijns inziens vooral uit het westerse monotheïsme voortvloeit. Dat blijkt onder meer uit zijn Natural History of Religion. Hierin betoogt Hume dat religie niet zozeer ontspringt aan een cognitieve overtuiging betreffende het bestaan van een almachtige God, maar veeleer aan de passies van angst en hoop en de neiging tot antropomorfe projectie. Uitgaande van deze gedachte verdedigt hij dat het westerse monotheïsme volgens een natuurlijk causaal proces is ontstaan ui het meer primitieve polytheïsme. Het essay, dat is geschreven in een kleurrijke en polemische stijl, laat zich niet enkel lezen als een studie over het ontstaan van het monotheïsme, maar ook als een kritische bezinning op de verhouding van de religie tot de moraliteit, de passies en de menselijke sociabiliteit.