Weinigen zullen zo direct getuige geweest zijn van het grillige en vaak noodlottige verloop van de twintigste-eeuwse Europese geschiedenis als de in 1929 in Boedapest geboren, Hongaars-joodse filosofe Ágnes Heller. In haar levensgeschiedenis komen op pregnante wijze de grote tragedies en politieke stromingen uit de twintigste eeuw samen: de terreur van de holocaust, die zij in Boedapest aan den lijve heeft ondervonden, de aantrekkingskracht van het zionisme en het hervormingsgezinde communisme van Imre Nagy in de jaren vijftig, en uiteindelijk de grote ontnuchtering van de marxistische idealen die haar in 1978 alsnog Hongarije heeft doen verlaten om zich in Australië en vervolgens Amerika te vestigen.