De reis van Gilgamesj is een zoektocht naar de verschillende manieren waarop de (westerse) mens zijn gedachten over dood en hiernamaals heeft verbeeld. Uitgangspunt vormt de Sumerisch-Akkadische mythologie en vooral het Gilgamesj-epos, waarin voor het eerst vraagtekens worden gezet bij een beklemmende onderwereldeschatologie. Dit is de opvatting dat de doden naar een onaantrekkelijk onderaards rijk gaan, waar ze voor eeuwig opgesloten zitten. Bij de Grieken zijn het vooral de mythologische figuren Dionysus en Orpheus die een bovenwereldeschatologie voorbereiden. Hier wordt de mens de mogelijkheid geboden na zijn dood de goden te vergezellen in de hemel. Deze revolutionaire verandering blijkt niet alleen nauw verbonden te zijn met een nieuwe visie op de dood, maar ook met de genese van ons zelfbewustzijn, onze seksualiteit en de verhouding der seksen. In het laatste hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de (post)moderne religiositeit, waar de eschatologische verbeelding verschraalt tot de aanvaarding van het niets en de absolute immanentie. Maar er blijkt ook een tendens te bestaan om de tegenstelling tussen iets en niets of transcendentie en immanentie juist te overstijgen. Hier raakt de (post)moderniteit aan (zen-)boeddhistische opvattingen. De reis van Gilgamesj is naast een historische reconstructie van ideeen over dood, bewustzijn, hiernamaals en seksualiteit, vooral een wijsgerige doordenking ervan. Dit boek is tevens een genealogisch onderzoek naar de wortels van onze antropogenese of menswording.