Aan een Amsterdamse gracht staat een imposant zeventiende-eeuws stadspaleis, het Trippenhuis. Achter deze strenge gevel zetelt een instituut met een groot prestige, de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Hier komt de elite van de Nederlandse wetenschap bijeen, van hieruit worden vele onderzoeksinstituten bestuurd. De leden van de Akademie zien zich het liefst als de stem van de wetenschap in Nederland en als belangeloos adviseur van de regering; buitenstaanders hebben het eerder over de macht die de Akademie bezit bij de toedeling van status en de verdeling van gelden voor wetenschapsbeoefening - een macht die diffuus, maar daarom niet minder reëel is. Als de Akademie zo machtig is - hoe is zij dat geworden? En als zij de stem van de wetenschap in Nederland is, hoe heeft zij die positie dan weten te verwerven? Klaas van Berkel vertelt in De stem van de wetenschap over de wording van de Akademie. In dit eerste van twee delen laat hij zien hoe uit een fragiel instituut dat koning Lodewijk Napoleon in 1808 oplegde aan de Nederlanders in ruim een eeuw tijd een instelling groeide die de spil van het wetenschappelijk leven in Nederland vormde. Het is een kleurrijk verhaal dat zich afspeelt op het snijvlak van politiek, kunst en wetenschap - en waarin uiteindelijk de wetenschap aan het langste eind trekt.