De kleine Birahima reist van Ivoorkust naar Liberia en Sierra Leone, op zoek naar zijn tante, die hem na de dood van zijn ouders moet opvoeden. Birahima weet zich te handhaven door kindsoldaat te worden: in wolken van hasj ratelt hij erop los met zijn kalasjnikov. Zijn gruwelijke verhalen zijn geschreven in de taal van de straat – recht voor zijn raap, rauw en vitaal – en laten zich door zijn onbevangen blik op een waanzinnige wereld lezen als een moderne Candide.