Boudewijn heeft altijd mythes nodig gehad. Gerard Reve zegt ergens: "Ik speel de rol die ik ben." Boudewijn lijkt meer uit te gaan van de stelregel: "Ik speel de rol die ik wil zijn." Of al die verhalen nou waar zijn of niet doet er niet toe: in beide gevallen heeft hij veel te verbergen. Als het allemaal waar is, is het tragisch en triest; en is het allemaal niet waar, dan is dat op zichzelf ook weer tragisch en triest. In beide gevallen kun je je het best verbergen - in verhalen die je hebt verzonnen, zodat niemand weet waar die aan toe is. Wil je dat niemand je ziet, schep een dubbelganger die iedereen misleidt en ga zelf de andere kant op. Zijn aandoeningen zijn daarom geen aandoeningen, het zijn taalspelletjes. "Ik ben zeer depressief," zegt Boudewijn te pas en te onpas, maar altijd met een vrolijk gezicht, en nadat hij weer een wereldreis heeft gemaakt, een succesboek heeft geschreven of volle zalen heeft getrokken in de provincie. En het publiek lacht. Maar die aandoening, die depressie heeft hij nodig en schept hij, creëert hij, omdat het een mooi kader is waarin hij zijn spelletjes kan spelen. Die lach bij het publiek komt door de incongruentie die men voelt tussen de depressieve boodschap en de blijmoedige, gezellige omgeving. Zijn echte aandoening is natuurlijk niet zijn depressie, of zijn doodsverlangen, of zijn romantische pedofilie, of het gejaag op zijn vader. Zijn echte aandoening is zijn onbedwingbare, voor mijn part pathologische lust om te verzinnen, te scheppen. In taal. Zoals het een dichter betaamt. Vandaar dat hij een keiharde werker is - altijd maar schrijven, schrijven, schrijven, wat natuurlijk vluchten, vluchten, vluchten is, voor de waarheid of de leugen.