Mensen die lijden hebben recht op troost, op woorden waarmee te leven valt. Vaak moeten zij het doen met taal die alleen maar beschadigt, vernedert, nog eenzamer maakt. Troosten en troosten is twee. Hans Bouma beschrijft de taal van het troosten als een taal die primair heeft geluisterd. Ze begint met woordeloze, koesterende aandacht, voelbare ontroering, elementaire nabijheid. Vanuit de stilte ontstaat dan de taal waarmee die ander zo gediend is. Taal die bescherming biedt, zekerheid. Taal die accepteert en respecteert. Taal die eenzaamheid doorbreekt. Taal die de ander herstelt in zijn menselijke waardigheid. Zijn identiteit staat vast. Het laatste hoofdstuk is gewijd aan troost met een religieuze dimensie. Psalm 23, de psalm van het goddelijk pastoraat, is hierbij richtinggevend. Naast proza bevat dit boek ook gedichten en prachtige, tot de verbeelding aansprekende foto's van Jan Vermeer.