In deze omvangrijke, tweetalige bundel volgt de dichter een vogel op doorreis, niet alleen door de ruimte, maar ook door de tijd. Het zijn uitheemse plekken die de vogel aandoet: het antieke Rome, het verre Oosten, het mythische Avalon en het barre Lapland. Maar begin en eindpunt van de reis zijn de zee, het wad boven Friesland. In zeventig sonnetten zet Soepboer taal en vorm steeds naar eigen hand. Juist de tweetaligheid maakt het voor de lezer nog bijzonderder, hoe jaloersmakend melodisch het Fries, hoe helder het Nederlands. kop fan haven rôlet de see yn, de wetterslang slingerjend petear fan twa froulju oer wa en wat en hoe lang en westewyn lyk in grouwe tonge derby. gjin ein deroan breidzje kinne kop van haven rolt de zee in, de waterslang slingerend gesprek van twee vrouwen over wie en wat en hoe lang en westenwind als een vette tong erbij. geen eind daaraan kunnen breien Over Zone: 'Veel gedichten zijn raadselachtig, maar op een geladen, verontrustende manier. Met deze bundel ben ik nog lang niet klaar. Gelukkig niet.' PIET GERBRANDY, DE VOLKSKRANT