Een van de allereerste gedichten die Bernlef als kind las, was de Mei van Gorter. Binnen de kortste keren kende hij de beroemde eerste strofe uit zijn hoofd, betoverd door het plotselinge besef dat de taal een eigen werkelijkheid vormde. Een 'tweede ruimte', die weliswaar verwees naar de eerste, de gewone, alledaagse, maar die zelfstandig bestond. 'Die tweede ruimte was de geboortegrond van de poëzie en daar wilde ik wonen', schrijft hij in de inleiding van dit boek. Dat is hij gaan doen. Een leven lang leest, schrijft en vertaalt Bernlef nu al poëzie. In deze bundel kronieken en essays getuigt hij van zijn liefde voor uiteenlopende buitenlandse dichters: Wallace Stevens, Elizabeth Bishop, Czeslaw Milosz, Zbigniew Herbert, Lars Gustafsson, Tomas Tranströmer en vele anderen.