De excentrieke uitvinder Nikola Tesla onderhoudt een onwaarschijnlijke vriendschap met een jong kamermeisje in hotel The New Yorker, waar hij zijn laatste dagen slijt. Vanaf het moment dat ze op 1 januari 1943 voor het eerst een glimp van de beroemdste gast van het hotel opvangt, is Louisa – dol op hoorspelen én het geheime leven van de hotelgasten – vastbesloten bevriend te raken met deze eigenaardige man. Ze ontdekt hun gedeelde liefde voor duiven en brengt langzamerhand de stukjes bij elkaar van Tesla's uitzonderlijke levensverhaal als immigrant, genie en halfhartige kapitalist. Terwijl haar vader met een tijdmachine wil vertrekken om zich te verenigen met zijn overleden echtgenote, raakt Louisa in de war door de komst van een mysterieuze machinebouwer, die misschien wel uit de toekomst komt. Ze begint te vermoeden dat zij de relatie tussen liefde en uitvindingen beter begrijpt dan Tesla – hoe briljant ook – ooit heeft gedaan. De uitvinding van al het andere brengt Nikola Tesla, een van de grootste wetenschappers ooit, tot leven en neemt ons op magische wijze – à la Steven Millhauser en Michael Chabon – mee naar het New York van begin twintigste eeuw: een stad bruisend van energie, verwondering en mogelijkheden.