De mijnen. Tienduizenden mannen vonden er werk. Duizenden gezinnen waren ervan afhankelijk. Het hele leven was ervan doortrokken. De mijnwerkers hadden hun eigen beschermheilige. Hun eigen liederen. Hun eigen longinstituut. Hun eigen muziekkorpsen en hun eigen winkels. En hun eigen reddingsbrigade. Jonge jongens van nog geen veertien jaar konden op de Ondergrondsche Vak School terecht om te worden opgeleid tot dit zware beroep. Lichamelijk zwaar, maar ook psychisch. Werken in kleine, donkere en benauwde ruimtes, met altijd de strijd tegen het mijnwater. Altijd beducht op instortingsgevaar. Toch schiep juist dit zware werk ondergronds een band onderling. Het Limburgse zwarte goud, de steenkool, was lange tijd de motor achter de Nederlandse economie. Tot halverwege de jaren zestig was Limburg ondergronds één groot fabrieksterrein met kilometerslange gangen, waar een en al bedrijvigheid heerste. De verdwenen Limburgse mijnen toont het leven in en om de mijnen van weleer: de houwer, de hulpsleper en de vervoerregelaar aan het werk, de kompels aan het poekelen, de vele activiteiten ondergronds én bovengronds, want ook het huiselijk leven en het Limburgse verenigingsleven komen aan bod. De vele nostalgische zwart-witfoto's maken De verdwenen Limburgse mijnen tot een onvergetelijk tijdsdocument.