In deze bundel heeft Wim van der Zwan negenentwintig spirituele verhalen over vriendschap verzameld. Sommige stammen uit de volkstraditie van mythologie, sagen en legenden, andere zijn sprookjes of vertellingen van wijze leraren. De verhalen komen uit alle windstreken en in allemaal staat de mens centraal. Het titelverhaal stamt uit de joodse verteltraditie. Het gaat over een jongetje dat altijd roddels verspreidde over zijn vriendjes. Zijn ouders vonden dat heel vervelend en vroegen de rabbi om raad. Deze gaf de jongen een veren kussen en gebood hem dit kussen op het marktplein open te scheuren, alle veren met de wind te laten meewaaien en dan weer bij hem terug te komen. Toen hij het laatste veertje had uitgeschud, meldde de jongen zich bij de rabbi. Ga terug naar de markt, raap alle veren weer op en stop ze in het kussen, sprak de rabbi. Maar dat is onmogelijk, stamelde de jongen. Dat heb je goed gezien, zei de rabbi. Net zo onmogelijk als het terugnemen van al die roddels over je vriendjes die jij hebt verspreid. Let dus voortaan op je woorden. Ze zijn als veren, eenmaal uitgestrooid, kun je ze nooit meer terughalen.