Midden in een reportage vanuit India wordt een Newyorkse tv-verslaggever de linkerhand afgebeten door een leeuw: miljoenen kijkers zijn getuigen van het incident. In Boston verkeert een vermaarde handchirurg in afwachting van een gelegenheid om 's lands eerste handtransplantatie uit te voeren; voor het zover is wordt de chirurg tijdens de verwarrende nasleep van een tumultueuze echtscheiding verleid door zijn huishoudster. Een getrouwde vrouw uit Wisconsin wil de eenhandige tv-verslaggever de linkerhand van haar echtgenoot geven, dat wil zeggen; zodra deze dood is. Maar de man leeft nog en is gezond en betrekkelijk jong. Aldus begint John Irvings tiende roman, een komedie, zo lijkt het aanvankelijk, misschien een satire, vrijwel zeker een scabreuze klucht. Maar uiteindelijk is De vierde hand even realistisch en ontroerend als Irvings voorafgaande werk - waaronder De wereld volgens Garp, Bidden wij voor Owen Meany en Weduwe voor een jaar- en zijn met een Oscar bekroonde scenario van De regels van het ciderhuis. En terwijl De vierde hand kenmerkend is voor Irvings soepele verteltrant en daarnaast enkele van zijn vaste thema's nader uitwerkt - verlies, rouw, de verlossing van de liefde- ontgint het boek ook een nieuw terrein: het geeft een indringend beeld van wat een nieuwe kans en de wil om te veranderen kunnen bewerkstelligen.