De nieuwe gedichten van Jacob Groot komen voort uit de retrotijd van de teenager. Divina Noir is de naam die hij geeft aan het onbegrijpelijke dat hem omringt, laaft en inwijdt. Hij ontdekt de gekte van Artaud, de God van Bergman, de tover van Presley, het raadsel van het ik of de ander. Als een heropvoering van deze inwijding vindt de poëzie plaats. Divina Noir bevat geen terugblik maar spiegelt onze paradoxale staat van genade. 'Want door vooruit te kijken terwijl je vertoeft waar je geweest bent zul je het zien: het wonder dat uitbleef.'