Naast de trots van Dombey staat in het tweede deel van het boek een andere trots, die van Edith, zijn tweede vrouw. Edith veracht iedereen een alles, ook Dombey en vooral zichzelf. Alleen de jonge Florence vermag haar kille trots te ontwapenen, zij mag soms een glimp zien van de menselijke warmte die Edith zichzelf ontzegt. Tot Dombey hun vriendschap verbreekt, met de hulp van zijn sluwe ondergeschikte Carker. Maar dit heeft voor Dombey gevaarlijk gevolgen; tussen Edith en Carker ontwikkelt zich een gevaarlijke intimiteit, geboren uit zelfverachting en haat. Vastbesloten zich te wreken op de man die haar gekocht heeft als een fraai meubelstuk, vlucht Edith. Carker gaat haar achterna; maar zogoed als Dombey heeft Edith alleen van zijn laaghartigheid gebruik gemaakt en op het beslissende moment, als hij het loon voor zijn diensten verwacht, wordt Carker terzijde geschoven. Carker sterft een ellendige dood, de firma Dombey gaat bankroet, het oude huis wordt leeggehaald, weer blijft Dombey alleen, verbitterd en trots, en zonder lief te hebben als een gewoon mens, en te treuren over het eindeloos vele dat hij onbemind door zijn handen liet glijden.