In Gistrode gaat het leven zijn ongewone gang. Hieronymus Joos, alias Pépé van 't Zeetje, probeert, terwijl hij zijn halve leven aan zijn achterachterkleinkind Jonas vertelt, vergeefs om eindelijk te sterven. De Jeneverdokter, eeuwig dronken maar plichtsbewust, bezoekt zijn patiënten, pater Donatus glijdt als op skeelers over de dijken, Dagobert, oud-varensgast en Maaike, herderin, bedrijven de liefde tussen haar schapen. Jonas vindt pépé's brieven die hij lang geleden, aan het front van de Eeuwig Durende Oorlog, naar huis schreef. Kleurrijke figuren passeren voor ons oog: de hoogbegaafde Aloïs Joos, die de wonderlijke fauna en flora van Gistrode in kaart brengt; de van heimwee vermoeide Algerijn Mohammed Oufkir, die problemen heeft met zijn schijnzwangere dochter; de heer van de Osselaerhoeve, die bij nacht en ontij in zijn brandende karos over de weiden scheert; pépé's overleden echtgenote, Delphine Wittewrongel, die door haar handicap in eenzaamheid opgroeide in een bos. En altijd hoor je op de achtergrond pépé's commentaar.