'Als een pluisje in de wind' is de soms onthutsende en dan weer ontroerende autobiografie van Bloeme Evers-Emden. Geboren in 1926 groeide ze op in, wat leek, de beschermde omgeving van een socialistisch Joods Amsterdams diamantslijpersgezin. In de oorlog verliest ze vrijwel haar gehele familie. Ze wordt zelf ook opgepakt maar weet uit de Hollandsche Schouwburg te ontsnappen en duikt onder. Ze wordt in 1944 verraden. Bloeme belandt in Auschwitz en wordt geselecteerd voor een werkkamp. In mei 1945 zijn het de Russen die haar bevrijden. Terug in Amsterdam slaagt ze erin een nieuw bestaan op te bouwen. Met Hans Evers sticht ze een gezin. Onder invloed van de kinderen krijgt huize Evers steeds meer orthodoxe trekken. De familie gaat kosjer eten. De oudste zoon, Raph, is sinds 1990 rabbijn. Op latere leeftijd besluit Bloeme alsnog te gaan studeren, wanneer ze promoveert is ze 63. Als ontwikkelingspsychologe deed ze onder andere taboedoorbrekend onderzoek naar hoe onderduikkinderen op de oorlogsjaren terugkijken. In de resultaten van haar studies resoneert de pijn die ze zelf heeft geleden. Met veel zelfspot en een kien oog voor detail maakt Bloeme ons deelgenoot van haar unieke leven. Op meeslepende wijze vertelt ze over de onderduik, de kampen, maar ook over haar eerste reis naar de jonge staat Israël en over haar geheime 'Mossad-missie' uit 1982 naar de Sovjet-Unie, waar ze contact legt met Joodse families die niet mogen uitreizen. Hoe kan een mens na al het leed dat haar door de nazi's is aangedaan, zo zachtmoedig, sterk en positief in het leven staan? Dat is het mysterie Bloeme Evers-Emden, een klein wonder dat dit boek zo onvergetelijk maakt.