Bezorgd en ingeleid door Wim Willems. Omslagtekening Peter van Dongen 'Ik geef mezelf, goed en slecht. Ik registreer mijn gevoelens, dat is alles.' Met dit motto lichtte de schrijver en journalist Jan Boon (1911-1974), beter bekend als Tjalie Robinson, zijn werk ooit toe. Door die persoonlijke toets nemen zijn verhalen een unieke plek in binnen de Nederlandse letterkunde. Er zijn geen andere schrijvers die zo heet van de naald en jarenlang verslag hebben gedaan van hun gemoedstoestand, zowel in de Oost als in de West. In de jaren vijftig en zestig leverde hem dat de reputatie op de vertolker te zijn van het levensgevoel van zijn generatie. De stem van een bevolkingsgroep die de Japanse bezetting had meegemaakt en daarna het geweld van een revolutie. Maar ook na zijn overkomst naar Nederland keek hij rond met een even nieuwsgierig als alziend oog. In zijn krantenrubriek Piekerans van een straatslijper gaf Tjalie Robinson midden jaren vijftig stem aan de ups en downs van een nieuwkomer op een wijze die nog altijd tot de verbeelding spreekt. Hij had niet alleen een oorspronkelijke geest, maar vooral een oorspronkelijke blik. In zijn manier van schrijven wilde hij een 'eerlijk mens' zijn, dus niet huichelen. Dankzij die instelling bracht hij ervaringen onder woorden die kenmerkend zijn voor mensen die van samenleving veranderen. Hij was zowel kroniekschrijver als lyricus, een man die observatie en gevoel combineerde. Wat zijn werk achteraf doet uitstijgen boven dat van zoveel andere nieuwkomers die hun belevenissen boekstaafden, is zijn op elke bladzijde herkenbare stijl. Die is niet alleen Indisch, zoals vaak wordt beweerd: het is de stem van een mens die getuigenis aflegt. Oprecht, met oog voor tragiek en de nodige zelfspot.