Toen Willem Frederik Hermans zich in de zomer van 1944 tot F. Bordewijk wendde, had hij nog geen letter gepubliceerd.Wel had hij enkele manuscripten ter beoordeling opgestuurd. Van de letterkundige D.A.M. Binnendijk was een kritische reactie gekomen: Hermans literaire werk zou te dicht tegen dat van Bordewijk aan hangen. Omdit vermeende plagiaat te ontkrachten, richtte Hermans zich tot de schrijver zelf, met de vraag of hij wilde beoordelen of er `van onduldbare navolging gesproken kan worden . Uit dit verzoek ontwikkelde zich een zowel voorzichtige als respectvolle verstandhouding. Hoewel gering in aantal, bieden de overgeleverde brieven een verrassend inzicht in de schrijfopvattingen van deze twee grootheden. Ze herkennen zich in elkaars voorkeur voor het wrede en surreële, ze voelen verwantschap in hun beider afkeer van het literaire leven, maar er is ook ruimte voor wederzijdse kritiek. Deze briefwisseling, ingeleid door Christiaan Weijts en bezorgd door Marsha Keja en Arno Kuipers, is een prachtig document dat nieuw licht werpt op twee van de grootste literatoren van de twintigste eeuw.