Waarom wordt een intelligente, muzikale, mooie vrouw met een stem van vloeibaar goud geen zangeres? Is ze te zeer gehecht aan haar vrome vader, haar benepen zus? Wordt ze het slachtoffer van haar eigen bedompte Vlaamse katholicisme? Haar veel jongere, eveneens intelligente, eveneens begaafde neef wil weten wat zijn begaafde tante gemaakt heeft tot de koppige, zure vrouw die hij kent. Deze roman speelt zich af op het Vlaamse platteland en in Brussel, tussen 1920 en 1970, en is geschreven in de taal van die tijd. Hoe grote liefde verpietert tot zelfbeklag, hoe kleinzielige ambitie aanzwelt tot groot verraad, daarover gaat het verhaal. Over de doem van talent dat kracht mist. Over muziek die neerdrukt omdat ze niet mag verlossen. Over leven dat geleefd moet worden en niet geleefd wordt.