Om bij te komen van de ziekte van Pfeiffer, trekt kunstgeschiedenisstudent en nauwelijks gelovende Harmen zich terug in een plattelandsdorp, op een flatje van vrienden die op dat moment niet aanwezig zijn. Er gebeurt niets. De zomer duurt en duurt. Maar dan beginnen er vreemde dingen te gebeuren, eerst nauwelijks een rimpel op het oppervlak van de verstilde vijver van het dorpsleven, maar stilaan wordt de sfeer grimmiger, net als die van de zomer die van geen wijken weet. Terwijl de vreemde gebeurtenissen in het dorp snel toenemen, probeert Harmen te begrijpen wat er aan de hand is. Hij vraagt zich af of er een verband bestaat tussen het op hol geslagen weer en de gebeurtenissen in het dorp. Terwijl de spanning in het dorp razendsnel stijgt, ziet Harmen, verliefd op Jolinde, zich meer en meer geconfronteerd met laatste vragen.