Linde met haar grappige hoedjes, Joram de virtuoos op de Nintendo, Ricardo de gore-moppentapper, Kevin de bedplasser - zij tuimelden uit de statistiek. Als ze al ergens tegen 'knokten', dan was het tegen het idee dat zij ineens geen gewone kinderen meer waren. Ze verheugden zich op sinterklaas, ze maakten mooie kerstkaarten met de knutseljuf; ze leerden over de nieuwe Balkanstaten, het meewerkend voorwerp, over herkauwers en carnivoren, hectoliters en decimeter - nuttige kennis. Ze kregen pianoles en een eigen computer. En toen gingen ze dood. Aleid Truijens schrijft met een verbazingwekkende precisie en invoelingsvermogen over het leven met een erg ziek kind, de veerkracht van een kleuter, de pech van het gezonde zusje, de magische kracht van een knuffeldier, over doodsangst en wrok, ziektewinst en sprakeloosheid. Zo helder hebben wij iets wat met hart en hersens bijna niet te begrijpen is, nog nooit beschreven gezien. Tom ruilde twee jaar lang de kleuterschool in voor een alternatief schoolklasje: een zaaltje op de kinderafdeling van een academisch ziekenhuis. De kinderen daar waren niet opgenomen voor een liesbreuk of ontstoken keelamandelen - ze hadden kanker. Bij Tom werd kort na zijn vierde verjaardag leukemie geconstateerd. Van de ene op de andere dag is niets meer hetzelfde in het leven van Tom, zijn zusje en zijn ouders. Plotseling wonen zij in de hermetisch gesloten wereld van de zieken, waar heel andere spelregels aan de orde zijn en hun kijk op alles verandert: de toekomst, de dood, het verleden en de liefde. Aleid Truijens beschrijft deze ingrijpende periode die niet alleen 'zwaar' was glashelder, op beschouwende maar ook lichtvoetige toon, waarbij ze goedkope sentimentaliteit en emotionele kitsch weet te vermijden.