De beste manier om geuren te beschrijven, vindt de Tsjechische schrijver Ludvík Vaculík, is door de bron, de werking of het mogelijke gebruik ervan aan te duiden: de stoffig klevende moutgeur van stuivend graan, de bedwelmende geur van jasmijn of de rottende stank van geamputeerde ledematen. Maar hoe ruikt dan juni? 'Liefderijk zoet' naar de lelies waarmee in die maand de kerken worden versierd? Of als de 'trossen zoetwitte bloesems' waarmee in juni de liguster in bloei staat waaraan de schrijver ooit twee witte geiten zag knabbelen? In De geur van juni brengt Arnon Grunberg twintig schitterende verhalen bijeen die ons op een nieuwe, frisse manier naar de wereld om ons heen laten kijken, afkomstig uit dat deel van Europa dat nooit erg ver weg is geweest, maar waarvan we pas sinds kort weer beseffen dat het onlosmakelijk deel uitmaakt van onze Europese cultuur. Verhalen van Poolse schrijvers als Marek Hlasko, Julian Strykowski, Slawomir Mrozek en S.L. Lec, van Tsjechische meesters als Ivan Klima, Bohumil Hrabal en Vaclav Havel en van al die anderen uit de nieuwe EU-landen. Grunberg voorzag de verhalen van een uitvoerige inleiding waarin hij aantoont dat grenzen er alleen maar zijn om onophoudelijk doorbroken en overschreden te worden.