De antichrist behoort tot de geschriften die in 1888, in Nietzsches allerlaatste productieve periode, tot stand komen. Vuriger, furieuzer aanklacht tegen zijn tijdgenoten heeft hij niet geschreven. Aan de hand van een koelbloedige ontleding van de fundamenten waarop het christendom en het instituut Kerk berusten, wordt de decadentie van de moderne, Europese cultuur aangetoond. Nietzsche stelt het christelijk geloof aansprakelijk voor de ondergang van de antieke wereld en voor de decadentie in het algemeen, gefundeerd als het is op ressentiment, legenachtigheid, tegennatuurlijkheid en verachting van de seksualiteit. Nietzsche reserveerde zijn vernietigendste banblliksems voor deze 'nog altijd onovertroffen vorm van dodelijke vijandschap tegen de realiteit'. Met de afronding in september 1888 van De antichrist, het eerste (en enige) boek van zijn voorgenomen project 'Herwaardering van alle waarden', brak Nietzsche naar zijn zeggen de geschiedenis in tweeën - voor hem, na hem - en begon een nieuwe tijdrekening, met 1888 als jaar één. Desondanks heeft het boek, onder meer door die paar bijna tedere zinsneden over de oorspronkelijke 'christelijke praktijk', vele lezers juist in hun geloof gesterkt.