‘Zoons van nog levende moeders, vergeet niet meer dat uw moeders sterfelijk zijn. Ik zal niet tevergeefs hebben geschreven als een van u na lezing van mijn lijkzang één avond vriendelijker zal zijn tegen zijn moeder, vanwege mij en mijn moeder.’ Na haar dood schreef Albert Cohen dit schrijnende en liefdevolle portret van zijn moeder. Ze was een schuchtere joodse vrouw, afkomstig van Korfoe, die met haar man en kind onder dreiging van het opkomende antisemitisme naar Marseille was gevlucht. Zij en haar zoon hadden een hechte band, hij was haar enige metgezel in een eenzaam bestaan. Alles wat ze deed, deed ze voor hem. Ze maakte tekeningetjes voor hem, zette hem versterkende brouwseltjes voor en verkocht haar familiejuwelen om hem geld te kunnen toestoppen. Toen hij eenmaal volwassen was en in Genève een mondain bestaan als diplomaat en schrijver leidde, vormden haar jaarlijkse bezoeken aan hem de hoogtepunten van haar leven. Met koffers vol zelfgemaakte lekkernijen kwam ze aan. Schuldbewust analyseert Cohen zijn eigen houding ten opzichte van zijn moeder. Hij vereerde haar, maar schaamde zich ook voor haar burgerlijkheid, speelde met haar toegewijdheid en werd vaak te zeer in beslag genomen door deze of gene ‘nimf’ om haar werkelijk lief te hebben zoals ze verdiende. Nu zijn moeder dood is, beseft haar zoon wanhopig dat geen andere vrouw ooit meer zo onvoorwaardelijk van hem zal houden als zij. ‘Het boek van mijn moeder’ is een ode aan die onvoorwaardelijke moederliefde, geschreven in het besef tekort te zijn geschoten in het beantwoorden daarvan. De Joods-Griekse Albert Cohen (1895-1981) emigreerde op vijfjarige leeftijd met zijn ouders naar Frankrijk. Hij vestigde zich uiteindelijk in Genève, waar hij als diplomaat werkzaam was bij de Volkerenbond. In de jaren dertig publiceerde hij de eerste twee delen van zijn romancyclus: ‘Solal’ (1930) en ‘Mangeclous’ (1938). Cohen vluchtte in 1940 naar Londen, waar hem in 1943 het bericht bereikte dat zijn moeder in Marseille was overleden. Zijn eerbetoon aan haar, ‘Het boek van mijn moeder’, verscheen in 1954; de Nederlandse vertaling verscheen voor het eerst in 1987. Het succesvolle derde deel van zijn romancyclus, ‘De uitverkorene van de heer’, verscheen in 1968, en werd onderscheiden met de Grand Prix du Roman van de Académie Française. Onlangs verscheen het bij Van Gennep opnieuw in Nederlandse vertaling. Zijn werk is in meer dan twintig talen vertaald.