In Het paradijs om de hoek reconstrueert Mario Vargas Llosa de levens van de half Franse, half Peruaanse Flora Tristan en haar kleinzoon, de Franse schilder Gauguin. Voor Flora, een negentiende eeuwse utopiste, is het paradijs een betere maatschappij in de toekomst, waarin het lot van de vrouw en de arbeider wordt verlicht. Gauguins paradijs bevindt zich daar entegen in het heden, in zijn eigen tijd maar dan aan de andere kant van de wereld. Beiden jagen met een obsessieve koppigheid hun paradijs na, maar hun idealisme is gedoemd tot mislukken.