'De trein is twee minuten te laat,' merkte Hubertus zwijgend op, toen de trein eindelijk begon binnen te rollen; Hubertus was een stipt en nauwgezet man. Het aantal reizigers bleek slechts gering en Hubertus had niet veel moeite hen éen voor éen nauwkeurig te observeren. Tien – misschien twintig waren de controle reeds gepasseerd, eer oom Hubertus langzaam zijn krant dichtvouwde, langzaam opstond… en een schok kreeg. Het was niet de dun gezaaide geitenbaard van nicht Eulalia die hem schokte, daarvoor kende hij het uiterlijk van Léon Rosenheim te goed, doch het was het gezicht dat enkele meters achter Rosenheim opdook… 'Ik laat me hangen als…' mompelde hoofdinspecteur Uyttenbogaert binnensmonds. 'Doe dat niet!' vermaande zijn engelbewaarder. Dan gleed er een nauw bedwongen glimlach over zijn gezicht, en nadat hij de controle gepasseerd was, liep hij rakelings langs oom Hubertus en fluisterde in het voorbijgaan: 'Schaduw!' 'Merkwaardig – ik mag wel zeggen hoogst merkwaardig,' overwoog inspecteur Carlier, alias de Schaduw, terwijl hij de ander op enkele schreden afstand volgde…