In dit traktaat aan de bisschop van Bazel verzet Erasmus zich tegen de uitgebreide regelgeving van de katholieke kerk - in het bijzonder het verbod om gedurende 150 dagen van het kerkelijk jaar vlees te eten. Erasmus ervaart het verbod vlees te eten als een aanslag op zijn toch al labiele gezondheid. Van (pekel) vis, het alter-natief voor vlees in bepaalde perioden van het kerkelijk jaar, heeft hij een grote afkeer: hij schrijft er sommige van zijn kwalen aan toe. Erasmus erkent dat vasten en een uit-gebalanceerde voeding een goede invloed hebben op het spirituele leven, maar hij ziet ook bezwaren. Het verbod vlees te eten motiveert de rijken om culinaire hoogstand-jes met vis te bereiden, maar arme mensen worden er on-barmhartig door belast. De essentie van het vertoog van Erasmus is het conflict tussen menslievendheid en wettische regeltjes. Erasmus pleit voor een milde, menselijke benadering van het probleem.