'Als er een rangorde bestaat in de literatuur, dan staat de poëzie bovenaan,' stelde Kees Klok ooit in een vraaggesprek. Naast poëzie schrijft hij cursieven en korte verhalen, houdt hij een literair dagboek bij en vertaalt hij. In 2011 verschenen zijn vertalingen van de poëzie van Joanne Limburg en John Burnside (T.S. Eliot Prize 2012) bij deze uitgeverij. In hetzelfde interview verklaarde hij: 'Het heeft er alle schijn van dat mijn gedichten, die weliswaar uit mijn vulpen vloeien, geheel zelfstandig bepalen waar en wanneer zij ter wereld komen.' Vaak gebeurt dat in Dordrecht, de woonplaats van de dichter, of in Thessaloniki, waar hij regelmatig verblijft. De gedichten in Hoe de wereld zich zou openen kwamen tot stand tussen 2008 en 2012. Over zijn vorige bundel Het is al laat (Liverse 2008) schreef Joop Leibbrand in Meander: 'Wat zal zijn, wanneer het zal zijn, zal zijn wat het is,' schreef Pessoa's heteroniem Alberto Caeiro in 'Wanneer de lente komt' (uit: De hoeder van kudden en andere gedichten) en Klok moet beamen dat al het andere een illusie is. Het is de grondtoon van de bundel. Dat het een geluid is dat zich niet te nadrukkelijk opdringt, is te danken aan het feit dat Klok schrijft over een veelheid van onderwerpen, waarvan zijn stad, kunstwerken, reizen, de natuur en nostalgische herinneringen de belangrijkste zijn.