Hondenjaren is het derde en laatste deel van de zogenaamde 'Danzig-trilogie' (het eerste deel is 'De blikken trommel', het tweede 'Kat en muis'). De drie vertellers in deze roman belichamen drie mogelijkheden om met het verleden om te gaan, overeenkomstig hun rol in het centrale gebeuren: die van slachtoffer, van getuige en van dader. In het begin van de roman staart de heer Brauxel, eigenaar van een Poolse mijn, uit over de Weichsel, de rivier rondom welke zich in de jaren twintig de kindertijd van de figuren Waltern Matern en Eduard Amsel afspeelt. Aan het eind van de roman trekt Walter Matern, die bepaald een gestoorde relatie met het verleden heeft, met de hond van Hitler (!) door het naoorlogse Duitsland. Tussen de twee uitersten naïviteit en schuld beweegt zich Hondenjaren, op de manier die Grass zo eigen is: grotesk, mythisch, symbolisch, fantastisch.