De laatste keer dat ik de Willem van der Zaan zag, was op een troosteloze herfstdag in 1970, toen ik toevallig op één van de steigers van Harssens op een binnenkomend schip stond te wachten. Een vuilgrijze romp, gesleept door burgersleepboten, verliet de haven. Ik herkende het schip, want in Vlissingen had ik het als wachtschip vaak gezien, was vaak langszij afgesmeerd en had zelfs een keer de kernbemanning gelopen. Het was een triest gezicht een schip, want in Vlissingen had ik het als wachtschip vaak gezien, was vaak langszij afgemeerd en had zelfs een keer de kernbemanning gelopen. Het was een triest gezicht een schip dat de Koninklijke Marine jarenlang zo trouw gediend had, ongemerkt te zien wegschuiven naar zijn laatste rustplaats.