Lo groeit op als enig kind in een opmerkelijk grote familie. Pas op voor slangen, waar-schuwt haar moeder. En voor de snelweg, voor hoogspanningsleidingen en voor vleermuizen. Maar bovenal moet Lo oppassen voor de liefde, al legt moeder nooit uit waarom. Tijdens een benauwd-warme zomer in de jaren zeventig leert Lo haar veel oudere buurjongen Lukas kennen, die opgroeit bij zijn gewelddadige Hongaarse vader. Hoe-wel haar moeder Lo verbiedt met hem om te gaan, zijn ze twee handen op een buik. Met de jaren gaat het verbieden over in een zwijgend veroordelen, tot uiteindelijk moeders afstandelijkheid Lo het dorp uit jaagt. Ze ontmoet Yoel en vertrekt met hem naar Stockholm. Ze wonen daar een tijd samen, maar het verleden dringt zich algauw weer aan haar op en Lo besluit verder te trekken. Ze reist veel en ver: naar Hongarije, Polen en New York. Ze ontmoet veel verschillende mannen, maar de herinnering aan Lukas komt altijd weer terug.