In Een huis waar alles woont bundelt Oosterhuis zijn gedachten en krachten over wat hem bezielt: taal, poëzie, het socialisme, de bijbel. De taal is het landschap waar Huub Oosterhuis zijn leven lang het meeste thuis is geweest. Hij leerde er, zoals hij zegt, lopen langs de afgronden aan de hand van dichters. Het zijn schrijvers en dichters die hem diepgaand beïnvloed hebben. Hij schrijft indringend over de noodzaak van een nieuwe zingevingcultuur en reageert persoonlijk op het cynisme dat onze samenleving doordringt. En daarin probeert hij ook greep te krijgen op zijn eigen geschiedenis. Een huis waar alles woont is een cruciaal boek in het inmiddels grote oeuvre van Oosterhuis, en is een synthese van de dichter, de theoloog en de essayist.