Tientallen jaren schreef Carmiggelt zijn dagelijkse column ‘Kronkel’ in Het Parool. Kleine, briljante schetsen uit het dagelijks leven. Vaak waren die ‘stukkies’ zoals hij ze zelf noemde, zo hilarisch dat je Parool-lezers in de tram hardop hoorde schateren. Toch blijkt Carmiggelt bij herlezing geen grappen-en-grollenpaljas, maar een man met een gecompliceerd, herkenbaar gevoelsleven. De humor is altijd aanwezig, maar vaak wrang en beklemmend, een noodsprong van een pessimist die zich er ook maar door moet slepen. Als toeschouwer van het leven legt Carmiggelt haarscherp het menselijk tekort bloot, in de kleine weemoed van mistroostige drinkers in schemerige cafés, de complicaties van huwelijk en gezinsleven, of de overpeinzingen van een paard in de regen. Carmiggelt treedt als verteller zelden op de voorgrond, en bij oppervlakkige beschouwing zijn de meeste Kronkels dan ook een rechtstreekse, zij het hilarische weergave van de feiten. Maar bij herlezing blijkt het ware talent van Carmiggelt. Achter zijn bescheiden rol van toeschouwer zit de meesterhand van een schrijver die de gebeurtenissen naar zijn hand zet, en rangschikt tot kleine, volmaakte meesterwerkjes. In interviews liet Carmiggelt fijntjes in het midden hoe groot zijn aandeel in de weergave van de werkelijkheid was: ‘Ik lieg de waaheid.'