Op 28 oktober 1627 vertrekt de Batavia – de trots van de Republiek – voor haar eerste zeereis van Texel richting Nederlands-Indië. Dit nieuwe vlaggenschip van de VOC, groter en sneller dan zijn voorgangers, is beladen met veel kostbaarheden en toegerust voor een reis van vele maanden. De lading bestaat onder meer uit kisten zilveren muntgeld en goud ter waarde van 260.000 gulden, luxe gebruiksgoederen, zilverwerk voor Mogol-vorst Jahangir, handelswaar en een kistje met zeer kostbare juwelen. Maar al snel begint het te rommelen onder de bemanning en de ontevreden mannen staan op het punt van muiterij als het schip midden in de nacht op een rif voor de kust van Australië loopt en begint te zinken. Onder de mannen, vrouwen en kinderen aan boord breekt paniek uit. Bij zonsopkomst wordt de ernst van de situatie helemaal duidelijk: de Batavia bevindt zich in een hopeloze situatie. Er is een straffe wind opgestoken die de golven hard tegen het dek laat beuken. Met kleine bootjes worden zo veel mogelijk opvarenden geëvacueerd naar een nabijgelegen eiland, dat later de geschiedenis in zal gaan als ‘het kerkhof van de Batavia’, omdat de muiters besluiten iedereen die hun in de weg zit, te vermoorden. Van de 341 opvarenden van de Batavia komen er uiteindelijk slechts 68 op Java aan…