Wie de gedichten van Jan-Willem Anker leest zou vermoeden dat hier een gerijpt dichter aan het woord is, die verschillende werelden en observaties op virtuoze wijze aaneen smeedt tot een groter geheel. Zijn gedichten zijn zintuiglijk, de beelden nemen voor een deel de functie van het denken over. Anker bouwt en stapelt deze beelden tot een volledig op zichzelf staand geheel ontstaat: de taal vormt een eigen werkelijkheid, waarbij de dichter steeds op zoek is naar dat ene moment van bezinking of inzinking.