Jacob Kantelaar was in zijn dagen, aan het einde van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw, een alom gerespecteerde persoonlijkheid in Nederland. Zijn Album amicorum getuigt van de vriendschappelijke gevoelens die velen hem toedroegen. Zijn eruditie sierde genootschappen als het Leidse Kunst wordt door Arbeid Verkregen, de Maatschappij van Nederlandse Letterkunde en het Koninklijk Instituut. Maar ook zijn zachtmoedig en standvastig karakter droeg aan dat respect voor hem bij. Niettemin werd zijn leven gevuld met conflicten, mislukkingen en teleurstellingen. Als patriotsgezind predikant in de gereformeerde kerk van Almelo kreeg hij het aan de stok met de gravin van Rechteren, als vrijzinnig publicist moest hij tegenwerking en laster van de orthodoxie in de gereformeerde kerk verduren, zijn literaire producties - enkele tijdschriften met Feith en Siegenbeek - kelderden. Uit plichtsbesef stelde hij zich in de zojuist geboren Bataafse Republiek (1795) voor de politiek beschikbaar.