De kleine Geschiedenis van Nederland is een handzaam standaardwerk in tien delen. De structuur van de serie volgt de tien tijdvakken die momenteel de basis van de Nederlandse 'canon' vormen. De indeling sluit dus aan bij de geschiedenisles van schoolgaande kinderen in het basis- en voortgezet onderwijs. Deel 4 Steden en staten Aan het begin van het tweede Millennium was Nederland eigenlijk nog één groot bos en moeras. Her en der lagen wat boerengemeenschappen waar de bewoners een karig bestaan hadden. Het gezag over deze dorpelingen werd uitgeoefend door plaatselijke adellijke geslachten die elkaar voortdurend de macht betwistten. Vijfhonderd jaar later was ons land totaal van aanzien veranderd. De bossen waren grotendeels gerooid en de moerassen gedempt. Weliswaar leefde de meerderheid van de bevolking nog op het platteland, maar overal, met name in het westen van ons land, waren steden tot ontwikkeling gekomen dankzij de opbloei van handel en nijverheid. Tegelijkertijd was door een wonderlijke samenloop van omstandigheden het gezag over de Nederlanden in handen geraakt van de hertogen van Bourgondië. Om hun bezit te besturen en effectief mee te kunnen doen aan het grote politieke spel van die dagen werden zij steeds afhankelijker van de steden. Daar zat immers het geld. De steden waren best bereid belastingen te betalen, maar verwachtten daar wel iets voor terug: het recht om gehoord te worden en mee te beslissen over zaken die hen direct aangingen. Over deze twee ontwikkelingen gaat het vooral in deel vier van de Kleine Geschiedenis van Nederland.