Kleine Johanna groeit op in een typisch jaren vijftig, Brabants, katholiek gezin met tien kinderen. Ze is nummer vijf. Ingeklemd tussen oudere zussen en broers die haar jennen en de jongere voor wie ze moet zorgen, heeft ze geleerd geen vragen te stellen. Ze vraagt zich niet af waarom de broeders Frans en Fons mee op vakantie gaan, waarom het luik 's avonds dichtgaat en de kinderen op zolder zijn opgesloten, waarom ze geen pettycoat mag. Kleine Johanna praat niet graag, maar kijkt en kijkt en kijkt. Vol verwondering.