Dit boek is, net als haar eerste boek, voor een deel gebaseerd op dagboekfragmenten en brieven. Dit keer gaat het om haar oom Nico Groenhart. Nico werd als student Scheepsbouwkunde, samen met een groep medestudenten, in mei 1943 naar Berlijn gestuurd om daar te werken als dwangarbeider in de Duitse oorlogsindustrie. Hij heeft aan Kristine een dagboek en vele brieven nagelaten, die zij tot een boek verwerkt heeft. Dat honderdduizenden Nederlanders in de oorlogsjaren tewerk werden gesteld in Nazi-Duitsland is bekend. Ze werden in het kader van de Arbeitseinsatz veelal ingezet in fabrieken die oorlogsmateriaal produceerden. Zo werkten ze dus onbedoeld mee aan het maken van wapens en bommen waarmee hun familie en vrienden later beschoten danwel gebombardeerd zouden worden. Dat zich onder deze groep ook vele studenten bevonden is minder bekend. Het boek Koffer uit Berlijn gaat over deze jonge studenten. Het is het onthutsende verhaal Nico Groenhart en zijn twee vrienden Theo de Jooden en Aad Bos, drie studenten uit Delft. Op 6 mei 1943 reden zij bepakt en bezakt in een trein een onzekere toekomst tegemoet. Waar zouden ze terecht komen? Hoe lang zouden ze hun ouders niet zien? Wat voor werk lag er op hun te wachten? Waar zouden ze komen te wonen? Nico begint een correspondentie met zijn ouders en broer in Dordrecht. Op 12 mei 1943 schrijft hij: (...) Waar we naartoe zullen gaan komen we morgen te weten. Hoe het af zal lopen is mij nog volkomen duister. Het enige waarnaar ik verlang is met enige jongens bij elkaar te mogen blijven, verder kan het me niet veel schelen wat er met ons gebeurt.