In vroegere tijden waren de mensen nog vanzelfsprekend verbonden met de wisseling van de seizoenen. Een feest was daardoor de uitdrukking van de beweeglijke relaties tussen de aarde en de hemel (zon, maan en sterren) en dus tussen mens en kosmos. Vele van deze feesten hebben hun wortels in de voorchristelijke mysteriën en natuurreligies. Met de komst van het christendom ontstonden er nieuwe beelden rond de verbondenheid van mens, natuur en kosmos. Toch is de beleving van deze verbondenheid in de loop van de tijd verschraald en wordt de zin van de traditionele feesten nauwelijks meer gevoeld. In deze voordrachten spreekt Rudolf Steiner over de mogelijkheid van een nieuwe verhouding tot de seizoenen en tot de feesten die daarin een soort mijlpalen vormen. Alleen als wij toegang krijgen tot de geestelijke realiteit die zich in het leven van de natuur uitdrukt, kunnen wij de aarde weer leren kennen als een levend en zelfs bezield organisme. We vinden dan ook de inspiraties die nodig zijn om de jaarfeesten te vernieuwen en aan onze relatie tot de aarde en de kosmos een nieuwe wijding te geven. Een bijzonder aspect van deze voordrachten is de manier waarop Steiner traditionele voorstellingen, zoals Michaël met de draak en de madonna met het kind, vanuit de helderziende waarneming opnieuw "opbouwt". Daarmee krijgt de lezer materiaal aangereikt om ook meditatief met de kringloop van het jaar mee te leven. Jan Diek van Mansvelt schreef een persoonlijk en stimulerend nawoord bij deze uitgave. (GA 223 en 229) Werken en voordrachten, deel a4.