Joost Zwagerman behoort tot de generatie voor wie de Vijftigers net zo vanzelfsprekend in de schoolboekjes hoorden als, bij voorbeeld, de symbolisten en de dichters van Tachtig. In Langs de doofpot geeft Zwagerman blijk heus wel te willen erkennen enigszins schatplichtig te zijn aan de Vijftigers, vooral wat betreft het woordgebruik. Maar daarmee houdt het ook op. Al in het openingsgedicht heet het: 'Te grabbel gooit zich niet de regelmaat, nee, / een daad is. niet langer de bevestiging.' Deze regels staan in 'De stilte ontluisterd,' een cyclus waarin de dichter zich afzet tegen een uit de Vijftigers voortgekomen richting: die van de hermetische, autonome, gesloten poëzie: Zulke poëzie, hoezeer ook af en toe te bewonderen, is voor het dichten van Zwagerman een wezenlijke blemmering;. 'Niet houd ik mij in afwezigheid op, / noch sla ik mij wederkerend voor de kop / / Nog te veel is er dat zich langs de doofpot snaait.Deze bundel is voor alles een poging tot plaatsbepaling, al dan niet poëtisch. Het resultaat is soms aan banden gelegde bandeloosheid - gewoonlijk een contradictio in terminis, maar hier: poëzie.