Fonkelende ogen, brandende harten, glanzende sterren en de vlammende zon: de gedichten van Pieter Cornelisz. Hooft (1581-1647) stralen van het licht. Met zijn poëzie bewees deze Amsterdamse burgemeesterszoon dat de Nederlandse taal in niets hoefde onder te doen voor het Frans of het Italiaans. Schijnbaar moeiteloos overwon hij de problemen die dichters voor hem nog hadden met het ritme en de versvormen van de Renaissance en schreef hij zijn elegante sonnetten en sierlijke liederen. Hooft is vooral bekend gebleven vanwege zijn liefdespoëzie. Hij was vaak en hartstochtelijk verliefd en schreef dan de mooiste gedichten. Hij voegde zich daarbij naar de Europese, op Petrarca geïnspireerde mode, maar wist door zijn talent, vakmanschap en persoonlijke inbreng toch een eigen geluid te vinden. Zijn gedichten laten zich lezen als een amoureuze autobiografie.Maar Hooft was meer dan liefdesdichter alleen. Na een educatieve reis van bijna twee jaar door Europa, en enkele bewogen leerjaren, vond hij in 1609 maatschappelijke rust als drost van Muiden. Hooft trouwde en werd een man van aanzien. Als dichter genoot hij gezag en vervulde hij een spilfunctie in een kring van literaire vrienden. Met Anna en Maria Tesselschade Roemers en Constantijn Huygens wisselde hij vele verzen over kunst en vriendschap. Daarnaast heeft hij zijn auteurschap ook een maatschappelijke kant. Zo dichtte hij over goed leiderschap en het belang van vrede, en over de grillen van het lot en de manieren waarop de mens zich daartegen kan wapenen.