Zijn leven lang heeft schrijver, psychiater en psychoanalyticus Hans Keilson gepoogd om de motieven en drijfveren van mensen te begrijpen. Al tijdens de Duitse bezetting van Nederland in de Tweede Wereldoorlog werd hij, zelf ondergedoken, geconfronteerd met de problemen van ondergedoken Joodse kinderen en hun onderduikpleeggezinnen. Na de oorlog hielp hij Joodse weeskinderen hun soms gruwelijke ervaringen een plaats te geven en te verwerken. Niet altijd waren er woorden voor. Terugkijkend beschrijft Keilson de pogingen het onzegbare toch onder woorden te brengen. Daar gaat het vaak over in deze essays. Maar Hans Keilson schreef ook al vroeg over de bombardementen op de Duitse steden, over het antisemitisme door de geschiedenis heen, over emigratie, over de fascinatie voor de haat, over Freud en de letteren en over schrijvers – Hermann Hesse, Klaus Mann – die een literair stempel op hem drukten en over het ondraaglijke verdriet om zijn ouders, die hij niet heeft kunnen redden. Zo weerspiegelen de essays niet alleen de interesses van de psychiater Keilson, maar vormen ze ook de achtergrond waartegen het literaire werk begrepen kan worden. 'Waar de taal niet bij kan' is een essentieel onderdeel van het oeuvre van Hans Keilson. Volgens Keilson kunnen fictie en non-fictie, kunst en leven, taal en werkelijkheid niet zonder elkaar, maar moeten ze op elkaar inwerken en elkaar inspireren. Deze essays tonen dan ook weer het fenomenale inlevingsvermogen en de ongeëvenaarde denkkracht van de schrijver die tegenwoordig terecht tot de wereldliteratuur gerekend wordt.