"Minuut na minuut, uur na uur, dag in dag uit was ik de juiste persoon op de juiste plaats en de tijd vloog en ook ik kreeg vleugels en minuut na minuut, uur na uur, dag na dag voelde de leugen, mijn zwendel, aan als een gevleugelde waarheid. Niet geschapen voor het moederschap was ik, niet voor het dochterschap, niet voor het eegaschap, ik was geschapen voor het lijfartsschap." De lijfarts in deze roman is Muriël Wijnings. Anderhalf jaar voordat ze op de stoep van het huis verschijnt waar ze de rol van haar leven zal gaan spelen, begint haar verhaal... in november, in South Dakota, op de dag dat ze haar vier maanden oude zoon aan zijn lot heeft overgelaten. Zeven maanden zal ze daar blijven, verder van huis dan ooit. Dan, in de zomer, keert ze terug naar Nederland met maar één doel voor ogen: ze wil het recht opbouwen haar zoon onder haar hoede te nemen. De functie die haar op het lijf is geschreven, het lijfartsschap, ligt dan nog volkomen achter de horizon.