Op 6 mei 1820, drie weken voor zijn eenentwintigste verjaardag, verlaat de veelbelovende dichter, tevens enfant terrible, Alexandr Poesjkin de Russische hoofdstad Sint-Ptersburg, waar hij bijna drie jaar heeft 'gelanterfant'. Zijn vertrek is gelast door tsaar Alexander I, wiens woede is gewekt door gedichten als Vrijheid. Van nu af aan zal de dichter in het centrum van de nationale aandacht staan. Op weg naar zijn plaats van bestemming ontmoet hij de nationale held generaal Rajevski, die met zijn gezin op weg is voor een vakantie op de Krim en in de Kaukasus. Poesjkin mag mee, en hij zal zich de reis herinneren als een van de meest onbewolkte perioden van zijn leven.