Vanaf zijn vroege jeugd heeft Rudy Kousbroek geschreven over dieren. Zijn allereerste opstel, geschreven op de leeftijd van acht jaar, ging over een oude schildpad. In de daaropvolgende zeventig jaar schreef Kousbroek talloze beschouwingen over dieren, die hun weg vonden in publicaties en voordrachten. Het bijzondere van deze beschouwingen is dat ze niet helemaal aansluiten op de voorstelling van dieren in onze kinderboeken. Al vanaf zijn vroegste schoolopstellen kenmerkten Kousbroeks ontboezemingen zich door een weigering zich aan te sluiten bij de manier waarop dieren in de populaire cultuur worden voorgesteld: Kousbroek herinnert zich dat hij van kinds af niet hield van snoezige dieren, van honden die een pijp roken, van dieren met kinderstemmetjes zoals in films. Nieuw zijn ook de beschouwingen over Konrad Lorentz, die Kousbroek destijds om politieke redenen niet wilde opnemen in zijn Huizingalezing (1972) maar waarin hij nu alsnog getuigt van zijn eerbied voor Lorentz' ontdekking van de imprinting bij pageboren ganzen. Het boek wordt afgesloten met essays gebaseerd op twee merkwaardige toppen in de westerse literatuur: het gedicht van een Ierse monnik over zijn kat Pangur Bán (negende eeuw) en het loflied van de Engelse dichter Christopher Smart op zijn kat Geoffrey (1760), met tot slot een beschouwing over het sterven van geliefde huisdieren. Rudy Kousbroek Medereizigers Over de liefde tussen mensen en dieren rudy kousbroek is een van de belangrijkste essayisten van de naoorlogse Nederlandse literatuur. In 1975 ontving hij de P.C. Hooftprijs voor zijn oeuvre tot dan toe. Het eerste deel van zijn Fotosyntheses, Opgespoorde wonderen, werd bekroond met de Jan Hanlo Essayprijs Groot 2005. Kousbroek is eredoctor in de filosofie aan de Rijksuniversiteit Groningen.