Tussen 1602 en 1795 voer de Verenigde Oost-Indische Compagnie met zo'n 4500 schepen naar de Oost. Met deze schepen vertrokken er jaarlijks vele duizenden mannen uit de Republiek. Een deel van deze mannen liet bij vertrek een vrouw, en soms ook kinderen, achter. Deze achterblijvers moesten in de jaren die volgden zonder echtgenoot en vader het hoofd boven water zien te houden. Dit boek vertelt het verhaal van de echtgenotes van Oost-Indiëvaarders die tussen 1700 en 1750 vertrokken vanuit Enkhuizen. Het leven van deze vrouwen was zwaar. Desondanks wisten veel zeemansvrouwen zonder hulp van de armenzorg rond te komen. Zowel regelingen getroffen door de VOC als door de stedelijke overheid droegen hieraan bij. Op deze wijze werd een vangnet gecreëerd voor de vele achterblijvers in de Republiek.