In Mythologieën keert de dichter terug naar de oorsprong, het Eden van zijn debuut Arcadia. Maar hij maakt een omweg, reikhalst naar de kust, zijn moederbron de zee. De kim van dat vruchtwater, die oerchampagne, haalt een streep door de voorgeschiedenis. Aan de Scheldemond, in de avondzon, schittert een lieflijkheid die hij niet bereiken kan: het hierginds. Die staat van zijn, zijn eerste en laatste liefde, brengt aan het licht wat is uitgebleven. Ooit de vakanties aan zee in de kindertijd, dan de wederopstanding van de zee in de nadagen. Daartussen de jongelingsjaren, de retourvlucht het land in, mee met de meeuwen: wat de bevolking laat vallen komen zij oppikken, zoals de dichter het begin oppakt van de rode draad door zijn regels. Langs het pad van de anekdote, de vertelde geschiedenis, plaatst hij zich terug in de voortijd.